zaterdag 26 januari 2008

De grote vergissing van Gustave Flaubert

Uitspraak uit 1868
Honderdveertig jaar geleden schreef de Fransman Gustave Flaubert (1821-1880) — auteur van een relatief klein, maar indrukwekkend oeuvre dat, in ieder geval ten dele, nog lang tot de grote verworvenheden van de wereldliteratuur zal blijven behoren en als zodanig invloed zal blijven uitoefenen op nieuwe schrijvers en eventueel andere kunstenaars — de volgende zin, die als beroemd citaat de geschiedenis is ingegaan:
"Ik eis in naam der mensheid dat de Zwarte steen verbrijzeld, het gruis ervan in de wind verstrooid, dat Mekka verwoest en het graf van Mohammed onteerd wordt. Dàt is de manier om het Fanatisme te ontmoedigen."
Ten eerste is zo'n eis — die vanzelfsprekend op de merites in het kader van het eigen tijdsbestek dient te worden beoordeeld — op zich een uiting van fanatisme en daarnaast is de conclusie, in ieder geval thans, meer dan een eeuw na dato, een enorme vergissing, aangezien de omzetting van deze gedachte in een eventuele daad, niet alleen het tegendeel zal bewerkstelligen — van datgene wat Flauberts overtuiging, en zonder enige twijfel diep gevoeld verlangen, was —, maar het zal de spiraal van geweld tevens verder aanwakkeren en op ongekende schaal vergroten.

Recht op overtuigingen
Moslims hebben even veel recht op hun geloofsovertuiging als christenen, joden en spiritisten. Ze mogen deze echter onder geen beding ooit dwingend aan anderen opleggen. Er bestaat geen enkel (wetenschappelijk) aanvaardbare indicatie — en al helemaal niet het geringste bewijs — dat welke van die overtuigingen ook maar enige basis voor enige vorm van wetgeving binnen een vrije samenleving zou kunnen, en derhalve mogen, hebben.
Ook anders dan de bovengenoemde groeperingen denkenden mogen hun mening verkondigen, hun opvattingen verdedigen in woord en geschrift, en als ze daar behoefte aan hebben, eveneens in filmbeelden. Maar ook daar dient het extremisme en het fanatisme onder alle omstandigheden taboe te zijn, mede omdat het nooit tot enige discussie op niveau zal kunnen leiden. Waarschuwen voor (vermeende) gevaren moet altijd, ook in overduidelijke uitingen, mogen en de vrijheid daartoe dient de vrijheid van godsdienst te boven te gaan. Het is echter uit den boze om een door grote groeperingen als heilig ondervonden, of als zodanig beschouwd, boek te vergelijken met een uitermate kwalijk geschrift uit het eerste kwart van de twintigste eeuw als men zelf de geest en tevens enkele daaraan verbonden gevolgen van juist dat perverse boek uitdraagt om daarmee een ander, veelal polyinterpretabel, boek en de vele miljoenen lezers daarvan aan te vallen. Dan is er sprake van meer dan een kind met het badwater lozen; dan hebben we te maken met een testimonium paupertatis van de allerergst denkbare orde. Dat is niet meer dan een uiting van bewust gekozen doofheid en totale blindheid, alsmede van extreme — ja, extremistische — gevoelloosheid met betrekking tot de feitelijke maatschappelijke verhoudingen.
Dan is er alleen maar sprake van voze en abjecte boosaardigheid omwille van het kwaad aanrichten zelve.

Geen opmerkingen: